Rondom de troon stonden 24 tronen en op de tronen zaten 24 ouderlingen, bekleed met
witte gewaden en op hun hoofden gouden kronen. (:4)

Wie zijn die 24 ouderlingen of oudsten?
Je leest nogal vaak in Bijbelcommentaren, dat dit waarschijnlijk 12 personen uit de tijd van
het Oude
Testament én 12 personen uit het Nieuwe Testament zijn, maar Stedman legt een vinger
op de zwakke plek
in deze redenering als hij schrijft, dat Johannes, die van Jezus de tekst van het boek
Openbaring moet
opschrijven, dan zélf een van die Nieuwtestamentische personen zou moeten zijn ( hij
was immers een van
de twaalf apostelen) en dat is toch wel wat merkwaardig.
Ik voel wel iets voor zijn redenering, dat we de oplossing op de vraag 'wie zijn die 24
ouderlingen' kunnen
vinden in het 4e hoofdstuk van het boek Daniël,de verzen 1 tot en met 17, in het verhaal
van koning
Nebucadnezar , de koning van Babel:

" Koning Nebucadnezar aan alle volken, natiën en talen, die op de gehele aarde wonen:
uw vrede zij groot!
Het heeft mij behaagd de tekenen en wonderen die de Allerhoogste God aan mij gedaan
heeft te
verkondigen.
Zijn koningschap is een eeuwig koningschap en Zijn heerschappij van geslacht tot
geslacht!
Ik, Nebucadnezar, bevond mij rustig in mijn huis en in goede welstand in mijn paleis; daar
zag ik een droom,
die mij verschrikte; en droombeelden op mijn legerstede en gezichten die mij voor ogen
kwamen,
verontrustten mij.
Toen werd door mij bevel gegeven dat men al de wijzen van Babel tot mij zou brengen,
opdat zij mij de
uitlegging van de droom zouden bekendmaken.
Daarop kwamen de geleerden, de bezweerders, de Chaldeeën en de waarzeggers en ik
vertelde hun de
droom, maar zij konden mij zijn uitlegging niet bekendmaken.
Doch ten laatste kwam tot mij Daniël, naar de naam van mijn god Beltesassar genoemd, in
wie de geest der
heilige goden woont en ik vertelde hem de droom: Beltesassar, gij hoofd der geleerden,
van wie ik weet, dat
de geest der heilige goden in u woont, en dat geen enkele verborgenheid u moeite
veroorzaakt, vertel mij
de gezichten van mijn droom, die ik gezien heb, namelijk de uitlegging daarvan.
Wat de gezichten betreft, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, ik zag:
er stond een boom midden op de aarde, van grote hoogte;
die boom was groot en sterk, zijn hoogte reikte tot aan de hemel en hij was te zien tot aan
het einde der
gehele aarde;
zijn loof was schoon en zijn vrucht zo overvloedig, dat hij voedsel bood voor allen;
onder hem zocht het gedierte des velds schaduw en in zijn takken nestelde het gevogelte
des hemels en al
wat leeft werd door hem gevoed.
Ik zag in de gezichten, die mij op mijn legerstede voor ogen kwamen, en zie, een wachter,
een heilige ,
daalde uit de hemel neer;
hij riep luid en sprak aldus: Houwt de boom om en kapt zijn takken, stroopt zijn loof af en
verstrooit zijn
vruchten; het gedierte vliede van onder hem weg en het gevogelte uit zijn takken;
laat echter zijn wortelstomp in de aarde staan en wél omsloten door een band van ijzer en
koper, in het
jonge groen van het veld;
en door de dauw des hemels worde hij bevochtigd en hij hebbe, met het gedierte, zijn deel
aan het gras der
aarde;
zijn hart worde veranderd, zodat het niet meer een mensenhart is;
een dierenhart worde hem gegeven; en zeven tijden zullen over hem voorbijgaan.
17. Dit bevel berust op het besluit der wachters en deze zaak op het woord der heiligen,
opdat de levenden
mogen weten dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat
geeft aan wie Hij wil,
ja, zelfs de nederigsten ( of laagsten - S.V.) daarin aanstelt."

Laten we de grote macht van deze 'wachters' en 'heiligen' goed onthouden!

Kijk nu mee naar Daniël 7: 9 en 10.
"Terwijl ik bleef toekijken werden tronen opgesteld en een Oude van dagen zette Zich
neder; Zijn kleed was
wit als sneeuw en Zijn hoofdhaar was blank als wol;
Zijn troon bestond uit vuurvlammen, de raderen daarvan uit laaiend vuur en een stroom
van vuur welde op
en vloeide voor hem uit;
duizend maal duizenden dienden Hem en tienduizend maal tienduizenden stonden voor
Hem.
De vierschaar ( rechterstoel) zette zich neder en de boeken werden geopend."

Er worden ook hier, in het boek Daniël, trónen opgesteld.
Komt ons dat niet bekend voor?
Ook hier zitten er, rondom de troon van God, ándere personen, die mee rechtspreken en
die mee beslissen.

In Psalm 89:8 lezen we, in het verlengde hiervan: " God is zeer ontzagwekkend in de raad
der heiligen,
geducht boven allen die rondom Hem zijn."
Het is duidelijk: de 24 oudsten of ouderlingen hebben een - van God afgeleide-
regeringsmacht.
Ray C. Stedman ziet hen als engelen, die macht hebben over de gevallen engelen ( ook
wel demonen of
boze geesten genoemd) én over de verloste mensen.
Ze dragen een kroon: teken van overwinning.
Dat is niet dezelfde kroon die christenen na hun komst in de hemel ontvangen - de kroon
van de 24 oudsten
heeft te maken met het feit, dat zij sterker zijn dan de machten der duisternis.
Hun witte gewaden wijzen niet, zoals bij verloste gelovigen, op het volbrachte
Heilandswerk van de Heer,
maar op het feit dat deze engelen hun oorspronkelijke zuiverheid en heiligheid hebben
behóuden omdat zij
niet, net als satan en zijn volgelingen, ontrouw zijn geworden aan de Allerhoogste.

Openbaring 4: 5 tot en met 6a:
".... en van de troon gingen bliksems, stemmen en donderslagen uit en zeven vurige
fakkels
brandden voor de troon: dat zijn de zeven Geesten van God.
Voor de troon was als een glazen zee, die leek op kristal...".

Bliksems, gerommel en donderslagen kwamen ook voor toen God, op de Sinaï, de Torah
aan Zijn volk Israël
gaf.
Exodus 20: 18:
"... En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de blisemstralen, het geluid van
de bazuin en de
rokende berg".
Er hing een zwarte wolk rondom de bergtop, waaruit bliksemschichten schoten.
Zoals het volk Israël bij die gelegenheid geschokt en ronduit bang was ( 'Our God is an
awesome God',
zingen we niet voor niets), komt ook hier de gedachte aan Gods oordelen bij ons op.
Terecht - want in het boek Openbaringen krijgt de wereld te langen leste met Gods
oordelen te maken.
God de Redder is dan God de Rechter!

De zeven geesten van God branden!
We zien een zee van kristal - heiligheid en zuiverheid van onaardse kwaliteit.
Wie zal zich hier staande weten te houden?
Aan die zee van kristal herinnert ook Psalm 104: 3, waar over God gezongen wordt:
"Hij zoldert Zijn opperzalen in de wateren".
Altijd weer bevestigt de Bijbel de Bijbel!

Merkwaardig genoeg levert zelfs de duivel het bewijs, dat het in de troonzaal van God zo -
en niet anders -
is.
In zijn krankzinnige hoogmoedswaanzin zegt hij in Ezechiël 28: 2: " ik ben een god! Een
godenwoning
bewoon ik, midden in zee....".
Terwijl hij altijd en altijd weer probeert de Allerhoogste te imiteren - wat nooit lukt - geeft hij
tegelijkertijd
aan te weten, hoe het er rondom de troon van God uitziet en bevestigt daarmee de
profetiën in Jesaja,
Ezechiël, Daniël en Openbaringen.

Wat in Openbaringen staat, is dus door het hele Oude Testament heen voorzegd en
aangekondigd.
Het is niet een Bijbelboek dat apart staat van de rest - sterker nog: het is eigenlijk pas
goed te begrijpen als
men al een degelijke kennis van de andere Bijbelboeken bezit.


".... en in het midden van de troon waren vier dieren, vol ogen van voren en van achteren.
Het eerste dier leek op een leeuw; het tweede dier leek op een kalf; het gezicht van het
derde dier
was als van een mens; het vierde dier leek op een vliegende arend.
En de vier dieren hadden elk zes vleugels en zij waren - rondom en van binnen - vol ogen
en ze hadden
dag en nacht geen rusten en zeiden:
"Heilig... heilig... heilig... Heere.. God van de engelenlegers,
Die was en Die is en Die komen zal."

Is dit beeld helemaal nieuw voor een gelovige?
Nee- absoluut niet!
De wezens die de profeet Jesaja als 'serafs' ( of serafíem) beschrijft, heten in het eerste
hoofdstuk van
Ezechiël 'cherubs'(of cheroebíem) en zijn - en doen, hoewel ze niet identiek zijn, toch erg
aan elkaar denken.
Ezechiël 1: 4: " En ik zag en zie: een stormwind kwam uit het noorden, een zware wolk
met flikkerend vuur
en omgeven door een glans.
Daarbinnen, midden in het vuur, was wat er uitzag als blinkend metaal en in het midden
daarvan was wat
leek op vier wezens en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens,
ieder had vier
aangezichten en ieder van hen vier vleugels.
Wat hun benen aangaat: deze waren recht; en hun voetzolen waren die van een kalf en
fonkelden als
gepolijst koper.
Onder hun vleugels waren mensenhanden aan hun vier zijden.
En wat de aangezichten en de vleugels van die vier betreft: hun vleugels waren met
elkander verbonden.
Zij keerden zich niet om als zij gingen; zij gingen ieder recht voor zich uit.
En wat hun aangezichten betreft: die leken bij alle vier ter rechterzijde op dat van een
mens en dat van een
leeuw; bij alle vier ter linkerzijde op dat van een rund; ook hadden alle vier het aangezicht
van een arend.
Hun vleugels waren naar boven uitgespreid; ieder had er twee die met elkander
verbonden waren; en twee
bedekten hun lichaam.
En zij gingen ieder recht voor zich uit; waarheen de Geest wilde gaan, gingen zij;
zij keerden zich niet om als zij gingen.
En wat de gedaante der wezens betreft: hun aanblik was als die van brandende
vuurkolen, als van fakkels,
zich bewegend tussen de wezens; en het vuur glansde en bliksems schoten daaruit.
De wezens snelden heen en weer als blisemschichten." ( Einde vers 14).

'Vier' is in de Bijbel het getal van schepping en wereld en de regering van de wereld.
Deze wezens hebben dus met de regering van de schepping en de wereld te maken.
Hun ogen ( ze zijn in feite één en al oog...) zien en onderscheiden alles en allen.
Ze bewegen zich razendsnel, waar de Geest hen maar heen wil hebben.
Heeft de Geest eigenlijk ergens vertraging? Gebeurt bij de Geest niet alles
on-middel-lijk....?
De leeuw, het kalf, de mens en de arend beelden tegelijk kracht, geduld, intelligentie en
snelheid uit.
Straks, in Openbaring 6 ( maar zover zijn we nog niet), zullen deze machtige wezens de
vier ruiters naderbij
roepen: "Kom!!".

Ik ben eigenlijk diep onder de indruk van het feit, dat deze machtigen, die het wezen van
het heelal en de
geheimen van het leven zóveel dieper doorgronden dan welk mens dan ook, op dit alles
reageren met een
machtig loflied: " Heilig... heilig... heilig... is de Heere God van de engelenlegers: Die was
en Die is en Die
komt."
Op aarde worden mensen, die de wereldsituatie kritisch bekijken, vaak scherp en
kritisch,moe of opstandig -
en soms ook al die dingen tegelijk.
Laten we eerlijk zijn: daar hebben zij ook wel reden toe.
Toch is het goed te beseffen dat er een dieper kennen en een zuiverder weten bestaat en
dat men, als men
eenmaal zover gekomen is, uiteindelijk vol immense vreugde loopt en dan niet anders zal
willen doen dan
zingen, zingen en steeds opnieuw zingen...
De meeste christenen kénnen dat - als we lofliederen zingen worden we opgetild tot in de
hemel en zijn we -
heel even - één met de engelen en met andere hemelse wezens.
"Eng'len... helpt ons Hem aanbidden... gij, die zíet Zijn aangezicht..".
De hemelse lofzang, die eeuwig duurt, begint overigens - ALTIJD - hier op aarde.
Van Randwijk dichtte: "Mijn vader zong er psalmen op de akker;
mijn moeder, in de keuken, 't zelfde lied.
En wat men zo ontvangt, dat sterft niet
en als het slaapt wordt het toch, eens, weer wakker."
Een christen bidt en een christen zingt - dat kan niet anders voor mensen, die van
Bovenaf geboren zijn en
die al een stukje van de hemel in hun hart meedragen.


Ik wil deze aflevering eindigen met een citaat uit "Spiegel van de eindtijd" van L.D. Terlaak
Poot:
"Op het voorbeeld van de lofzingende troonwezens vallen de oudsten neer voor Hem, Die
op de troon van de
wereldregering zetelt. Zij werpen hun kronen voor hem neer in aanbidding ( het gebaar
van het Romeinse
hofceremonieel; zó legde Tiridatus zijn kroon neer voor het beeld van de 'god' Nero) en zij
zongen: "Waardig
zijt Gij..." ( zo begon de plechtige acclamatie voor de Olympische winnaars; zo ook werd
een zegevierend
imperator bij zijn joyeuze entree in de residentie begroet): "Waardig zijt Gij, onze Heer en
God, om te
ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht, want Gij hebt alles geschapen en om Uw
wil was het en
werd het geschapen."
De schepping is hier het leidend motief en niet de toekomstige nieuwe wereld;
deze wordt eerst in het volgende hoofdstuk bezongen.
De herhaalde toekomstige tijd ( 'zij zullen...') in vers 10 wijst op de herhaling van het
plechtig
aanbiddingsceremonieel door de presbyters, zo vaak de troonwezens hun lofprijzing
aanheffen.
Al met al plaatste Johannes hier, in een voor zijn tijdgenoten begrijpelijke vorm, een fel
protest tegen de
God onterende keizervergoding van die dagen.
Domitianus had juist, officieel, de Griekse godentitels voor de keizers ingevoerd: dominus
ac deus noster,
onze heer en god.
Neen, God almachtig alleen is die titel waardig!
Destijds werd zelfs de lege keizerstroon vereerd; men achtte dat zijn ' numen' , zijn
wezen, de god-op-aarde -
present was.
Johannes protesteerde: de hemeltroon staat nooit leeg!
Hij, Die erop zetelt, is de alleen-Machtige en alleen-Waardige ter aanbidding, want Hij heeft
alles geschapen
om Zijn Zelfs wil.
Ons huidig heidendom presteert leeuwenmoed, stierenkracht, geniale wijsheid en
arendssnelheid.
De natuurkrachten worden gedwongen de mens te dienen.
Hij heeft, net als die hemelwezens, geen rust, dag noch nacht, maar dan niet vanwege het
loven en
aanbidden van God, maar door de aanbidding van het dode recordcijfer.
" Ik haat mijn tijd, om de blikverpakking der sterren, de frigidaire der vrede, de steden als
oude gedichten -
er ligt een randschrift omheen, het handschrift in vloeiende steen staat vol met verwijzing
naar buiten de
tekst - het kleinste sterretje is nog een fiets - er is niets dat wijst op schepping" ( Guillaume
van der Graft).
Er is hier maar één uitweg: weer oog en hart krijgen voor Hem, Die in heerlijkheid troont!
Voor de vuurgloed van Zijn heiligheid en gerechtigheid.
Voor de regenboogbrug van Zijn genadeverbond, die zich spant vanuit de eeuwigheid
naar ons wereldje.
Christus is de Brug vanuit deze wereld vol verderf en raadsels naar de glazen zee van
reiniging en
verzoening.
Het volle, vrolijke licht van Gods Geest dompelt onze mislukkingen en problemen in de
stralende
werkelijkheid ( werkzaamheid ) van Gods albestuur."


" Hoor.. een heilig koor van stemmen,
staande aan de glazen zee,
halleluja, halleluja,
God zij glorie, zingen zij.
Menigten die geen kan tellen
als de sterren in hun glans,
psalmen zingend, palmen dragend,
in de hemel is een dans.

God uit God, eerste-geboren,
licht uit licht, o zonneschijn,
in wiens lichaam uitverkoren
heiligen slechts heilig zijn.
Schenk ons leven uit uw bronnen,
door uw adem aangeraakt
zingen wij tot Vader, Zoon en
Heili'ge Geest die levend maakt." ( Lied 109 van het Nieuwe Liedboek voor de kerken).